De plaats Abydos in Boven-Egypte is bij vele bezoekers van Egypte bekend als de belangrijkste cultusplaats van het Osiris-geloof. Enkele kilometers achter de beroemde tempel van Seti I liggen de oudste koningsgraven van het land, die teruggaan tot de zogenaamde Predynastieke periode. Opgravingen in het necropolengebied door het Duits Archeologisch Instituut in Cairo hebben zeer recent vondsten aan het licht gebracht op basis waarvan het ontstaan van het schrift van Egypte enkele eeuwen eerder gedateerd moeten worden. Tot voor kort was men nog uitgegaan van de periode rond 3000 v. Chr.
Daarmee is een oude vraag weer opgeworpen, namelijk die van de mogelijke afhankelijkheid van de schriftontwikkeling in Egypte van ongeveer gelijktijdig verlopende ontwikkeling van Mesopotamië en Iran. De vroege beeldtekens uit Voor-Azië, waaruit zich spoedig door vereenvoudiging het zogenaamde spijkerschrift ontwikkelde, zijn klaarblijken uit economische motieven ontwikkeld. Vertellingen en mythen, eveneens boodschappen van allerlei aard, konden zonder problemen mondeling vertaald overgebracht worden. Handelsdoeleinden vereisten echter een betrouwbare fixering van ten minste eenvoudige feiten als uitgaven en ontvangsten of rekeningen.
De Egyptenaren zelf hadden een geheel andere verklaring voor de fenomenale cultuurprestatie die het schrijft was: voor hen was het een geschenk van de god Thot. Deze was als Maangod verantwoordelijk voor de tijdrekening en in algemene zin ook voor dat wat wij wetenschap noemen, en daarmee voor het schrift en de schrijvers. Godenwoorden noemden ze zelf hun schrijft, dat wij met een semantisch zeer verwant begrip aanduiden, het uit het Grieks stammende ‘hiërogliefen’ wat ‘heilige tekens’ betekent. Wie al eens vol bewondering staande voor een grafwand de raadselachtige combinatie van planten, lichaamsdelen, geometrische figuren en vogels bekeken heeft, zal begrijpen wat ‘visuele poëzie’ is en kan zich voorstellen dat de Egyptenaren er zeker van waren dat het schrift een geschenk van de goden was.
Ook in het dodenboek (het boek dat de farao’s meenamen in hun graf) was geschreven in hiërogliefen. In het dodenboek stonden ook vele tekeningen zodat u op de foto kan zien. Deze foto toont de overledene bij het dodengericht. Hoenefer wordt door de god Anubis naar het gericht geleid, waar zijn hart tegen het symbool van de waarheid, de veer, wordt afgewogen. Als de veer op de weegschaal hetzelfde gewicht als het hart van de overledene heeft, is dit het bewijs dat hij zijn leven conform de Oud-Egyptische rechtsnormen heeft geleefd. Vervolgens wordt de overledene voorgeleid aan het opperste rechter van de doden en heerser in het hiernamaals, Osiris.
Waarom zijn hiërogliefen zo moeilijk te lezen
Helaas beperkten de Egyptische schrijvers zich niet tot het alleen maar gebruiken van deze 24 fonogrammen. Omdat ze minder waarde hechtten aan eenvoud of systematiek dan aan variatiemogelijkheden en optische schoonheid, ontwikkelden ze meer consonantentekens (tekens die staan voor enen combinatie van letters). In de late tijd werden het er steeds meer.
Meestal schreven ze alleen de consonanten op en lieten ze net als in het Hebreeuws of Arabisch de klinkers weg. De mondhiëroglief kan daarom niet alleen als ‘r’ maar ook als ‘ra, re, ri, ro, ar, er ir, or’ gelezen worden. We weten dus niet hoe de Egyptische taal werkelijk geklonken heeft. Opdat de taal uitgesproken kon worden, zetten egyptologen, altijd een e tussen de medeklinkers.
Omdat veel woorden zonder klinkers op elkaar lijken, zetten de schrijvers achter de begrippen determinatieven, tekens zonder klankwaarde die de betekeniscategorie aangaven.
Het lezen wordt bemoeilijkt doordat woorden en zinnen noch door afstanden noch door leestekens van elkaar gescheiden werden en de hiërogliefen van links naar rechts, van rechts naar links en van boven naar beneden geschreven kunnen zijn. Een aanwijzing voor de leesrichting geven de dier- en menshiërogliefen, die altijd naar het begin van het woord kijken.
Verwarrend is het naast elkaar staan van fonogrammen, determinatieven en de ideogrammen waarmee alles begonnen was.
Teksten en talen
Niet alle Egyptische teksten zijn geschreven in hiërogliefen. Ook is er niet sprake van één taal. De opschriften omvatten namelijk een periode van vijfduizend jaar taalgeschiedenis. Het is natuurlijk ondenkbaar dat een taal zolang blijft stilstaan. Bovendien had Egypte in de loop van deze periode te maken met een heel scala aan buitenlandse overheersers en immigranten, die allen hun eigen sporen hebben nagelaten in de vorm van documenten en opschriften in exotische talen en schriften. Het gevolg daarvan is dat het vertalen en interpreteren van al dit materiaal nooit door één persoon kan worden gedaan, maar het werk is van verschillende specialisten.
De oudste sporen van een geschreven taal vinden we in Egypte rond 3100 v.Chr. Het gaat daarbij om kleine groepjes schrifttekens, uitgebeiteld of met inkt gepenseeld op grafsteles, zegelstenen, potten, leistenen paletten of ivoren en houten labels. Over de herkomst van het schrift bestaan vele tegenstrijdige theorieën. De Egyptenaren zelf hebben zich er niet druk over gemaakt. Voor hen waren de hiërogliefen eenvoudigweg 'het schrift van de woorden der goden', een geschenk van de god der schrijfkunst Thot aan de mensheid. Ook al was de inspiratie voor dit godengeschenk mogelijk in feite intend aan de iets oudere Voor-Aziatische schriften, toch kunnen we vaststellen dat ook de oudste hiërogliefen typisch Egyptisch zijn. Ze bevatten al direct de drie soorten tekens die we hierboven hebben onderscheiden. Bovendien hebben deze tekens de vorm van zuiver Egyptische gebruiksvoorwerpen, planten en dieren, kleding en attributen, niet van hun Aziatische tegenhangers. Het schriftsysteem is dus zeker niet letterlijk ontleend, maar direct aan de eigen cultuur en ideeën aangepast. Daarmee is het een Egyptische 'uitvinding' uit dezelfde creatieve periode die ook de eerste monumentale beeldhouwkunst en architectuur voortbracht.
Omdat de teksten maar zo kort zijn, is over de taal in kwestie weinig te zeggen. Pas vanaf ca. 2600 v.Chr. worden de teksten langer en krijgen we inzicht in de grammatica en de woordenschat van het oudste Egyptisch. Het blijkt een tak te zijn van de Afro-Aziatische (of Hamito-Semitische) familie, die verwantschap vertoont zowel met het echte Semitisch (zoals Hebreeuws en Arabisch) als met talen van Noorden Centraal-Afrika (zoals Berber en Koesjiitisch). We noemen deze taalfase van het Oude Rijk het Oudegyptisch. Uit deze tijd stammen ook de oudste teksten op papyrus. Deze laten zien dat de met inkt geschreven hiërogliefen van de archaïsche potopschriften inmiddels waren geëvolueerd tot een cursief schrift. Hoewel iedere afzonderlijke hiëroglief nog herkenbaar is, heeft het schrift toch een eigen karakter gekregen: we spreken van het hiëratisch. Voor monumentale opschriften bleven de hiërogliefen in gebruik.
De taal ontwikkelde zich uiteraard door. Wij spreken ook niet meer het Nederlands van Jacob van Maerlant of Vondel. Van die continue ontwikkeling is in de teksten niet veel te merken. De schrijftaal was namelijk in het traditioneel ingestelde Egypte zeer behoudend en werd slechts incidenteel (maar dan met grote stappen!) aangepast. Aan het eind van het Oude Rijk moet die schrijftaal van de inscripties enorm hebben afgeweken van de gewone spreektaal. De burgeroorlog van de Eerste Tussenperiode gaf een mooie gelegenheid om de bakens te verzetten. Met de eerste opschriften van het Middenrijk (2040-1640 v.Chr.) zien we een nieuwe 'officiële' taal: het Middelegyptisch. Hoewel deze taal ook wel enigszins aan de eisen van de tijd zou worden aangepast, bleef hij tot in de Romeinse tijd de klassieke taal voor monumentale opschriften. In het Middenrijk herkenden de latere Egyptenaren immers hun 'Gouden Eeuw'. Het was een periode waarin de verschillende genres van de literatuur (poëzie, sprookjes en verhalen, historische teksten, biografieën, wijsheidsleren) voor het eerst vorm kregen. Geen wonder dat ze deze teksten ook later nog bestudeerden op school (een goed voorbeeld zijn de Vermaningen van Ipoewer) en hun eigen composities eraan spiegelden. Deze overlevering kon plaatsvinden dankzij de vele hiëratische kopieën op papyrus die door de opeenvolgende generaties werden afgeschreven.
Een volgende breuk in de taalgeschiedenis had plaats ten tijde van de revolutionair ingestelde koning Achnaton (1353-1335 v.Chr.), toen een nieuwe vorm van de spreektaal toegang kreeg tot de schriftelijke overlevering. Het Nieuwegyptisch verschilt evenveel van het Middelegyptisch als het Frans van het Latijn! Monumentale opschriften en religieuze teksten, (bijvoorbeeld in de vorm van een dodenboek) bleven een soort Middelegyptisch gebruiken. Het Nieuwegyptisch bleef gereserveerd voor sprookjes en verhalen, naslagwerken, brieven en administratieve teksten. Het was daardoor nauw verbonden met het gebruik van het hiëratisch, het schrift voor het dagelijks leven.
Aan het eind van het Nieuwe Rijk ontstond er een uiterst cursieve schriftsoort voor handelscorrespondentie en administratieve doeleinden: het abnormaal-hiëratisch. Spoedig werd dit afgelost door een nog cursiever schrift, het demotisch, dat als een soort steno hele woorden samenvat in één krabbel. In tegenstelling tot het hiëratisch zijn in het demotisch de oorspronkelijke hiërogliefentekens dus niet meer afzonderlijk herkenbaar. Met het nieuwe schrift werd ook de schrijftaal opnieuw gemoderniseerd. Men noemt de taal van de Late Periode (vanaf ca. 700 v.Chr.) meestal ook het demotisch. In hiërogliefen bleef men zich in het totaal verouderde Middelegyptisch uitdrukken. Ook het hiëratisch was niet langer een schrift voor het dagelijks leven en werd na voor dodenboeken gebruikt. In deze periode kwamen de eerste Grieken naar Egypte. Hun namen voor de drie schriftsoorten vormen dan ook een goede beschrijving van de situatie van dat moment: 'heilige ingegrifte tekens' (hiërogliefen) voor de tempelmuren, 'priesterschrift' hiëratisch) voor de religieuze boeken, en 'volksschrift' (demotisch) voor de rest.
Met de Late Periode begon de tijd van buitenlandse invallen. Na de Libiërs en de Soedanezen (die in hun eigen land het Meroïtische schrift zouden ontwikkelen) volgden de Perzen, in wier kielzog een groep Joden naar Egypte trok. Uit die tijd stammen enkele Aramese papyri en ostraka, met name gevonden op het eiland Elephantine, waar deze mensen een kolonie hadden gesticht. De Perzen werden in 332 v.Chr. verdreven door Alexander de Grote; daarmee verschijnt het Grieks in Egypte. Ook na de verovering door de Romeinen in 3l v.Chr. bleef het Grieks in gebruik. Maar de aanwezigheid van het Romeinse leger heeft toch zijn sporen nagelaten in de vorm van enkele Latijnse teksten. Met de splitsing van het Romeinse rijk in een oost en een westdeel verviel Egypte aan de keizers van Byzantium; tot de verovering van de Arabieren in 638 na Chr. bleef het Grieks de taal van de overheid. Toen was de faraonische cultuur echter al ten onder gegaan. De Romeinse keizers bleven aanvankelijk voortgaan tempels te bouwen in Egyptische stijl en deze te voorzien van inscripties in hiërogliefen. Onder de inheemse bevolking bleef het demotisch in gebruik, na ook voor dodenboeken en andere funeraire literatuur. Geleidelijk bekeerden steeds meer mensen zich tot het Christendom, zeker nadat keizer Theodosius in 392 bepaalde dat dit het officiële geloof van het Romeinse rijk werd. Slechts in enkele afgelegen oorden, zoals het tempeleiland Philae bij Aswan, bleven de heidense erediensten nog bestaan. Hier werden de allerlaatste hiërogliefen geschreven in 394 na Chr., en uit het jaar 452 dateert zelfs nog een demotisch graffito. In 537 werd de tempel op last van keizer Justinianus gesloten en daarmee kwam een eind aan de oude schriftsoorten. Niet echter aan de taal: de inheemse bevolking sprak nog steeds een vorm van het Egyptisch, die we het Koptisch noemen. Deze werd op schrift gesteld met Griekse letters, waaraan men een zevental aan het demotisch ontleende tekens toevoegde voor klanken die het Grieks niet kent (bijvoorbeeld te zien op een stèle en in een koopakte). Ondanks het feit dat de Christelijke Kopten steeds meer weken voor de Arabische overheersers, bleven zowel taal als schrift tot op de huidige dag in gebruik binnen de kerken en kloosters van Egypte. Aan dit laatste relict van vijfduizend jaar taalgeschiedenis hebben we te danken dat de hiërogliefen tegenwoordig weer leesbaar zijn.
Van hiërogliefen tot alfabet
De Egyptische taal mag dan in de praktijk tegenwoordig zijn uitgestorven, het Egyptische schrift leeft nog steeds voort in onze eigen letters. Ons alfabet is ontleend aan het schrift van de Romeinen, en dezen op hun beurt hadden hun schriftsysteem overgenomen van de Grieken. Het Griekse alfabet ontstond ca. 800 v. Chr. en is gebaseerd op het schrift van de Phoeniciërs, een zeevarend volk dat de kusten van de Libanon bewoonde. Zij spraken een Semitische taal en binnen die taalgroep was al eeuwen een alfabetisch schriftsysteem in gebruik. Typerend voor de Semitische talen (en het Egyptisch) is dat alleen medeklinkers werden genoteerd. Deze talen bestaan namelijk uit woordstammen met een vast skelet van medeklinkers; de klinkers daarentegen veranderen met de verbuiging en vervoeging, Bij het gebruik van een alfabet voor een Indo-Europese taal als het Grieks moest er dus wel het een en ander worden aangepast; echte klinkers zijn pas door de Grieken toegevoegd.
Waar komen nu die Semitische alfabetten vandaan? Bij het beantwoorden van die vraag hebben we het probleem dat een deel van de inscripties slecht dateerbaar is en een ander deel nog niet te ontcijferen. Een belangrijke voorloper van het Phoenicisch werd gevormd door het alfabet van de Syrische havenstad Oegarit, dat al in de 14de eeuw v.Chr. bestond. Nog oudere teksten zijn geografisch over een groot gebied verspreid; meestal noemt men ze gemakshalve Proto-Kanaänitisch. Tot die groep behoren de raadselachtige teksten uit de Sinaï, het schiereiland dat de verbinding vormt tussen Egypte en Palestina. In de oudheid exploiteerden de farao's hier grote koper- en turkooismijnen. De mijnwerkers waren Palestijnen die onder toezicht stonden van Egyptische opzichters. Beide nationaliteiten vereerden hier een godin, in wie de Egyptenaren Hathor herkenden, 'de meesteres van het turkoois'. In en om de Hathortempel te Serabit el-Chadim, in het hart van het mijndistrict, zijn talrijke inscripties gevonden in twee schriften. Naast hiërogliefen komen ook korte teksten voor in een ander schrift. Dit bestaat uit ongeveer dertig pictogrammen en moet dus wel alfabetisch zijn. De vorm van de afzonderlijke tekens is ontleend aan hiërogliefen, maar ze hebben niet de klankwaarde van het Egyptische systeem. Pas wanneer men bij ieder symbool het overeenkomstige Semitische woord uitspreekt, en daarvan dan de eerste 'letter' neemt (dit principe heet acrofonie), krijgt men iets begrijpelijks. Een veel voorkomende groep van vier tekens laat zich zo lezen als Baälet 'de Meesteres', kennelijk de Palestijnse benaming voor de godin van de tempel. De opschriften zijn gesteld in de Sernitische taal van de mijnarbeiders.
De Egyptenaren zelf zijn nooit op het idee gekomen om uit het hiërogliefenschrift een alfabet te destilleren, ook al bezaten ze daarvoor de mogelijkheden, gezien het bestaan van de 26 éénlettertekens. Wel hadden ze voor het schrijven van Aziatische namen en woorden al tijdens het Nieuwe Rijk geëxperimenteerd met een soort lettergrepenschrift. Het is mogelijk dat dit soort experimenten de ontwerpers van het Sinaï-schrift heeft beïnvloed. Helaas zijn de teksten in dit schrift nog steeds niet goed te dateren: de theorieën variëren van de 18de tot de 15de eeuw v.Chr. Hoe dit ook zij, het Sinaïtische alfabet vormt in ieder geval de ontbrekende schakel tussen de Egyptische hiërogliefen (waaraan de tekenvormen zijn ontleend) en de latere Kanaänitische alfabetten (waar enkele tekenvormen met dezelfde klankwaarde worden voortgezet). Daarmee verbindt het ook ons eigen alfabet met de hiërogliefen. Onze letter A gaat rechtstreeks terug op de hiëroglief in de vorm van een stierenkop, al staan de horens inmiddels naar beneden gericht!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten